Meeste voetbal- en hockeywedstrijden verlopen sportief

Drie op de vier amateurwedstrijden van voetbal en hockey verlopen sportief. Minder dan één op de tien wedstrijden verloopt onsportief. Dat blijkt uit observatieonderzoek van het Mulier Instituut.

Wedstrijden met spanning verlopen iets minder vaak sportief

Bij derby’s en bij kampioens- en promotie-/degradatiewedstrijden is de spanning groter. Deze beladen wedstrijden verliepen in 2023 iets vaker onsportief dan de andere wedstrijden. Er vonden bijvoorbeeld meer ‘excessieve’ gedragingen plaats, zoals duwen, trekken, schelden en schoppen.

Mannen vaker onsportief tegen scheidsrechter dan vrouwen

Tussen 2017 en 2023 vond in twee op de drie mannenwedstrijden ongewenst gedrag tegen de scheidsrechter plaats. Dat geldt voor zowel voetbal als hockey. Bij vrouwenwedstrijden is dit minder: 32 procent van de voetbalwedstrijden en 42 procent van de hockeywedstrijden. Het aantal keer per wedstrijd dat dit gebeurt, is tussen 2017 en 2023 wel iets afgenomen.

Meeste gedragingen van spelers zijn positief

Dat ongewenst gedrag plaatsvindt, betekent niet direct dat een wedstrijd onsportief verloopt. Observanten beoordeelden het gedrag van de spelers, begeleiders, scheidsrechters en toeschouwers meestal positief. En in 2023 spraken spelers elkaar relatief vaker aan op hun gedrag dan in eerdere jaren.

Jaarlijks onderzoek met SportklimaatApp

Sinds 2017 onderzoeken we jaarlijks het wedstrijdgedrag in de Nederlandse teamsport. Hiervoor registreren we observaties in de SportklimaatApp. In 2023 hebben we het onderzoek gericht op voetbal- en hockeywedstrijden van volwassenen. In eerdere jaren observeerden we ook jeugdwedstrijden en wedstrijden van zeven andere sporten.

Lees de volledige bevindingen in de ‘Monitor Sportief Wedstrijdgedrag 2023’.

Neem voor meer informatie contact op met Angelina Gómez Berns.

Meer aandacht voor bewegen nodig op het consultatiebureau

Het thema bewegen heeft vaak geen structurele plek op het consultatiebureau. Terwijl voldoende en gevarieerd bewegen heel belangrijk is voor een gezonde groei en ontwikkeling. Om bewegen een structurele plek te geven op het consultatiebureau is beleid over bewegen van belang. Dit blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut onder JGZ-professionals die werken op een consultatiebureau.

Beleid vergroot de aandacht voor bewegen

Twee op de vijf JGZ-professionals (42%) werken op een consultatiebureau met beleid over bewegen. Op deze consultatiebureaus is vaker aandacht voor bewegen. Bijvoorbeeld door:

  • de wachtruimte zo in te richten dat deze uitnodigt om te bewegen;
  • bewegen in het digitale dossier op te nemen;
  • materiaal om bewegen bespreekbaar te maken;
  • gebruik te maken van de richtlijn Houding en bewegen;
  • het thema bewegen te bespreken tijdens consulten;
  • het beweegadvies te gebruiken.

Niet alle professionals bespreken bewegen met ouders

Twee op de vijf JGZ-professionals (40%) bespreken het thema bewegen (bijna) altijd tijdens consulten met ouders/verzorgers. Lang niet alle professionals doen dit dus. Dat komt onder andere doordat niet alle professionals zich bekwaam voelen om het thema te bespreken.=

Aandacht voor bewegen vergroten

Om het thema bewegen meer aandacht te geven bij consultatiebureaus adviseren we JGZ-organisaties:

  • Formuleer in je beleid een concrete visie over het thema bewegen. En betrek professionals bij het opstellen van deze visie.
  • Ondersteun professionals door hun kennis, vaardigheden, enthousiasme en motivatie te vergroten voor het bespreken van bewegen.
  • Werk samen met andere partijen om de aandacht voor bewegen te stimuleren. Bijvoorbeeld met sportverenigingen en buurtsportcoaches.

Vragenlijst onder JGZ-professionals

Voor dit onderzoek hebben we een vragenlijst uitgezet onder JGZ-professionals op consultatiebureaus. Daarin vroegen we naar:

  • de aandacht voor bewegen op het consultatiebureau en tijdens consulten;
  • de aandacht voor het beweegadvies;
  • de ondersteuningsbehoeften en de rol van JGZ-professionals bij de implementatie van het beweegadvies.

Lees de volledige bevinden in het rapport ‘Advisering rondom het thema bewegen op consultatiebureaus’.

Neem voor meer informatie contact op met Sanne Veldman.

Vrijheid en laagdrempeligheid maken urban sports aantrekkelijk voor jonge beoefenaars

Het vrije en laagdrempelige karakter van urban sports motiveert jonge beoefenaars om te blijven sporten. Dat blijkt uit een kwalitatief onderzoek van het Mulier Instituut onder jonge skateboarders en 3×3-basketballers.

Vrijheid en eigen verantwoordelijkheid

Voor skateboarders zijn vooral deze drie dingen belangrijk:

  • het ontbreken van regels;
  • kunnen sporten waar, wanneer en met wie je maar wilt;
  • zelf kunnen bepalen hoe intensief je sport.

3×3-basketballers voelen zich, vergeleken met regulier basketbal, meer verantwoordelijk voor hun eigen groei.

Niet alle urban sporters zetten zich af tegen reguliere sport

Het beeld heerst vaak dat urban sporters zich afzetten tegen de reguliere sport. Dat blijkt niet altijd zo te zijn.

Voor sommige skateboarders die deelnamen aan dit onderzoek, geldt het wel: zij voelden zich niet thuis bij eerdere sportverenigingen. Deels kwam dat door de competitievere sfeer en door verplichtingen zoals vaste trainingstijden. Maar voor 3×3-basketballers geldt dat minder. Zij sporten vaak ook bij een reguliere basketbalvereniging.

Dé urban sporter bestaat niet

Urban sporters zien gelijkenissen tussen mede-beoefenaars en beoefenaars van andere urban sporten. Toch voelen sommigen zich niet aangesproken door de term ‘urban sporter’. Volgens veel beoefenaars zijn de sporten die daaronder vallen te verschillend om over één kam te scheren.

Interviews met skateboarders en 3×3-basketballers

Voor dit onderzoek interviewden we twaalf skateboarders en twaalf 3×3-basketballers. We vroegen wat hen motiveert om te (gaan) sporten en hoe zij zich verhouden tot andere (traditionele) sporten.

Lees de volledige bevindingen in het rapport ‘Urban sports-beoefenaars: een kwalitatief onderzoek naar motivaties voor deelname’.

Neem voor meer informatie contact op met Arnold Bronkhorst.

Hoe zorg je dat kinderen meer bewegen tijdens de schooldag?

De schooldag biedt veel mogelijkheden om kinderen te stimuleren om meer te bewegen. Bijvoorbeeld tijdens de pauze of in de klas. Maar hoe doe je dat als school? En welke elementen zijn belangrijk om dat structureel te maken? Dat onderzocht het Mulier Instituut door vier basisscholen te bezoeken die hier actief mee bezig zijn.

We keken daarbij naar vier onderdelen:

  • de verschillende actieve elementen/beweegmomenten op een dag;
  • het beleid van de school;
  • de sociale en fysieke omgeving;
  • de betrokken personen en organisaties.

Veel verschillende beweegmomenten tijdens de schooldag

De scholen zorgen voor veel verschillende beweegmomenten tijdens en tussen de lessen. Bijvoorbeeld:

  • in de klas, met bewegend leren of energizers;
  • bewegingsonderwijs, door minstens het verplichte aantal uren te geven én extra in te zetten op de motorische ontwikkeling van kinderen uit de onderbouw;
  • in de pauze, door buitenspelen te organiseren met activiteiten, speelpleinbegeleiders en juniorcoaches;
  • na school, door alle leerlingen de mogelijkheid te geven om na schooltijd deel te nemen aan sportactiviteiten.

Bewegen opnemen in schoolbeleid

Om de verschillende beweegmomenten tijdens de schooldag te implementeren is het van belang dat bewegen onderdeel is van het schoolbeleid. Op drie van de vier scholen is dat zo. Op twee scholen staat in het beleid dat kinderen elke 30 minuten een beweegmoment krijgen.

Draagvlak onder medewerkers is cruciaal

Drie van de vier scholen hebben geïnvesteerd in draagvlak onder het schoolteam voor het stimuleren van bewegen. Dit begon bij één kartrekker, die steun kreeg van een kernteam (vaak een beweegteam genoemd). Dit draagvlak is volgens de scholen onmisbaar.

Casestudies op vier basisscholen

Voor dit onderzoek hebben we vier casestudies uitgevoerd op basisscholen. We spraken daar met de directeur, een vakleerkracht en minimaal één groepsleerkracht. Per school brachten we in kaart hoe zij meer bewegen integreren tijdens de schooldag en wat andere scholen daarvan kunnen leren.

Lees de volledige bevindingen in het rapport ‘Meer bewegen tijdens de schooldag’.

Neem voor meer informatie contact op met Marthe Westerbroek.

 

Vmbo-leerlingen willen schoolpauze vooral doorbrengen met vrienden

Vmbo-leerlingen willen in de pauze vooral sociale activiteiten doen met hun vrienden. Als we leerlingen meer aan het bewegen willen krijgen, moeten scholen daar dus op inspelen. Dat blijkt uit interviews van het Mulier Instituut met elf vmbo-leerlingen.

Andere dingen waar leerlingen veel waarde aan hechten voor hun pauze-invulling, zijn:

  • autonomie: hun eigen plan kunnen trekken;
  • privacy: niet te veel andere leerlingen en docenten om zich heen;
  • rust: niet te veel prikkels en lawaai.

Wel willen bewegen, maar op een andere manier

Sommige leerlingen willen wel meer bewegen in de pauze, maar ervaren daarbij belemmeringen. Bijvoorbeeld:

  • Meisjes willen soms niet voetballen met jongens. Omdat jongens te hard spelen, of omdat ze zich bekeken voelen en zich voor schut voelen staan.
  • Sommige leerlingen willen alleen voetballen met vrienden. Of niet met leerlingen met een ander spelniveau.
  • Sommige leerlingen doen liever andere sporten dan voetbal. Daar is niet altijd ruimte voor.

Effect smartphoneverbod nog onduidelijk

Of het smartphoneverbod tijdens de les ervoor zorgt dat leerlingen in de pauze meer op hun smartphone zitten, verschilt. Sommigen ervaren dit wel, anderen niet. Wel gebruikt het merendeel van de leerlingen hun smartphone in de pauze.

Interviews met leerlingen

Voor dit onderzoek hebben we elf vmbo-leerlingen geïnterviewd uit leerjaar 1 tot en met 4. We vroegen naar hun huidige pauze-invulling en hun wensen en behoeftes daarbij.

Lees de volledige bevindingen in het rapport ‘Pauze in het vmbo: welke wensen en behoeftes hebben leerlingen rondom hun schoolpauze?’.

Neem voor meer informatie contact op met Suzan Nouwens.

Sportevenementensector hersteld van corona, maar met uitdagingen voor de toekomst

De Nederlandse sportevenementensector is grotendeels hersteld van de coronacrisis. Wel heeft de sector nieuwe uitdagingen: prijsstijgingen, krapte op de arbeidsmarkt, druk op de openbare ruimte, beperkte politiecapaciteit en stikstof- en fijnstofregels. Dit blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut.

1.535 bedrijven, 490 evenementen en 11,1 miljoen bezoeken

In het vierde kwartaal van 2023 telde de Nederlandse sportevenementensector 1.535 bedrijven. In 2019, vóór de coronacrisis, waren dat er 1.575.

Er waren in 2023 490 sportevenementen in Nederland. Deze trokken samen 11,1 miljoen bezoeken. In 2019 waren dat (538 evenementen en 10,6 miljoen bezoeken).

Minder steun voor organisatie internationale sportevenementen

In 2022 vond 42 procent van de Nederlanders het belangrijk dat er in Nederland grote internationale sportevenementen plaatsvinden. In voorgaande jaren was dat percentage hoger. Bijna de helft van de Nederlanders zou het jammer vinden als er in Nederland geen internationale topsportevenementen plaatsvinden.

Topsport brengt trots en positieve herinneringen

Ongeveer zeven op de tien de Nederlanders zijn trots op de prestaties van Nederlandse topsporters. Ook dit aandeel was in voorgaande jaren hoger. Een kwart van de Nederlanders heeft voor altijd positieve herinneringen aan een topsportevenement dat in Nederland plaatsvond.

Kansen voor benutten platformfunctie topsportevenementen

Er liggen kansen om de platformfunctie van evenementen beter te benutten. Die functie houdt in dat een organisatie een topsportevenement inzet om (maatschappelijke) doelen te bereiken die ze zonder het evenement niet of minder snel zouden bereiken.

Data, analyses en literatuurstudie

Gegevens zijn afkomstig van het Nationaal Sportonderzoek van het Mulier Instituut. Daarnaast hebben we analyses op bestaande data uitgevoerd en een beknopte literatuurstudie uitgevoerd.

Lees de volledige bevindingen in de publicatie ‘Nederlandse sportevenementensector 2024’.

Neem voor meer informatie contact op met Chris Dalhuisen.

Samenwerking tussen praktijk en onderzoekers nodig om uitvoering beweeginterventies te verbeteren

Om de implementatie van sport- en beweeginterventies te verbeteren is een goede samenwerking tussen praktijkprofessionals en onderzoekers nodig. Deze samenwerking bevat enerzijds de kennis van professionals vanuit de praktijk, en anderzijds de kennis van implementatiemethoden van de onderzoekers. Dat blijkt uit implementatieonderzoek van het Mulier Instituut naar de interventie Bewegen Op Recept.

In dit onderzoek hebben we de methode Implementation Mapping (IM) toegepast op de interventie Bewegen op Recept. Bij die methode ontwikkel je in vijf stappen goed onderbouwde manieren om de implementatie van een interventie te verbeteren.

Flyer en checklist voor werkafspraken

Voor Bewegen op Recept hebben we twee producten ontwikkeld:

  • een flyer voor zorgprofessionals over hoe ze patiënten kunnen doorverwijzen naar de buurtsportcoach;
  • een checklist waarmee buurtsportcoaches hun samenwerking met zorgprofessionals kunnen evalueren.

Dit zijn twee voorbeelden van zogeheten implementatiestrategieën. Door de methode IM te volgen kom je tot dat soort strategieën. En zorg je ervoor dat die aansluiten bij wat je wilt veranderen: de belemmeringen die de uitvoering in de weg staan.

Context heeft grote invloed op implementatie

De context blijkt ook van grote invloed op de implementatie. Bijvoorbeeld organisatorische aspecten en politieke keuzes. Onze flyer en checklist hebben de belemmeringen dan ook niet volledig weggenomen.

Voorbeelden van invloed van de context zijn:

  • financiering of een kartrekker die wegvalt;
  • een gemeente die de interventie geen prioriteit meer geeft.

Onderzoek naar Bewegen op Recept in vier gemeenten

Dit onderzoek voerden we van september 2021 tot en met maart 2024 uit in vier gemeenten waar Bewegen op Recept wordt aangeboden. We volgden hiervoor de stappen van IM en ontwikkelden met hulp van buurtsportcoaches en zorgprofessionals de flyer en checklist.

Dit onderzoek is onderdeel van het Implementatienetwerk Sport en Bewegen, mogelijk gemaakt door ZonMw.

Lees het volledige rapport ‘Implementation Mapping: Toepassing op Bewegen op Recept om implementatiestrategieën te ontwikkelen’.

Neem voor meer informatie contact op met Kirsten Gutter.

Nederlands sportbeleid heeft geen duidelijk doel op lange termijn

Voor het sportbeleid in Nederland ontbreekt een langetermijndoel. Het is onduidelijk op welk spoor het sportbeleid zit en wáár we wanneer willen zijn. Voor bewegen is er wel een langetermijndoel. Maar het is niet in kaart gebracht hoe we daar kunnen komen. Dit blijkt uit de Monitor Sportbeleid 2023 van het Mulier Instituut.

Voor bewegen is het doel: in 2040 voldoet drie kwart van de bevolking aan de beweegrichtlijnen.

Voor het sportbeleid is het wenselijk om na te denken over een vergelijkbaar gekwantificeerd doel.

Ontwikkelingen in de periode 2018-2023

Belangrijk in het nationale sportbeleid in de periode 2018-2023 was het sluiten van het nationale sportakkoord in 2018, en een tweede sportakkoord eind 2022. In het verlengde van de nationale akkoorden zijn in vrijwel alle gemeenten lokale akkoorden gesloten. Met de akkoorden bundelen overheden, sportorganisaties en bedrijven hun krachten om ambities te verwerkelijken op zes deelterreinen, zoals vaardig in bewegen, verduurzaming van het sportvastgoed en inspirerende topsport.

Verder is de periode getekend door een aantal crises, zoals de coronacrisis, de energiecrisis en diverse integriteitskwesties. In de omgang met deze crises heeft de rijksoverheid de publieke verantwoordelijkheid genomen om de sportsector overeind te houden. Er is naar aanleiding van een advies van NLsportraad een verkenning gestart om deze publieke verantwoordelijkheid in een Sportwet vast te leggen.

Uitdagingen voor komende kabinetsperiode

De uitdagingen voor de komende kabinetsperiode zijn:

  • de uitvoering van de herijkte (lokale) sportakkoorden;
  • de aandacht voor sport en bewegen borgen in een nieuw regeerakkoord;
  • een langetermijndoel formuleren voor het sportbeleid; en
  • onderbouwde aanpakken ontwikkelen om de gestelde doelen voor bewegen en sport in 2040 te halen.

Monitor Sportbeleid 2023

De Monitor Sportbeleid 2023 geeft een overzicht van de ontwikkelingen in het landelijke sportbeleid in de periode 2018-2023. De Monitor beschrijft de ontwikkelingen:

  • op het vlak van wet- en regelgeving en bij de belangrijkste spelers in het sportbeleidslandschap;
  • in de accommodatie van sport;
  • in de organisatie van de sport;
  • in diverse vormen van sport;
  • in verstoringen van de sport (corona- en energiecrisis, integriteitskwesties).

Tot slot gaat de Monitor in op de uitdagingen voor het sportbeleid voor de lange termijn (2040), de komende kabinetsperiode en het komende jaar (2024).

Lees de volledige bevindingen in de Monitor Sportbeleid 2023.

Lees ook de Kamerbrief van minister Helder waarbij de Monitor een bijlage is.

Neem voor meer informatie contact op met Remco Hoekman.

Mentaal ongezonde Nederlanders sporten en bewegen minder

Mensen die zich mentaal ongezond voelen, sporten en bewegen minder vaak dan mensen die zich mentaal gezond voelen. Dat blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut.

Mentale ongezondheid is barrière

Mentale ongezondheid kan een (extra) reden zijn om niet of minder te sporten en bewegen. Denk aan iemand die zich mentaal slecht voelt en daardoor geen zin heeft om de deur uit te gaan.

Andersom kan niet sporten en bewegen ook (mede) een oorzaak zijn van een slechtere mentale gezondheid. Iemand die niet samen met anderen sport, loopt bijvoorbeeld sociale contacten mis.

Grootste verschillen bij drie bevolkingsgroepen

Dat mentaal ongezonde mensen minder bewegen, geldt voor alle bevolkingsgroepen die we onderzochten. Maar bij drie groepen zijn die verschillen extra groot:

  • oudere volwassenen;
  • mensen zonder betaald werk;
  • mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.

Onderzoek op basis van Gezondheidsenquête

Voor dit onderzoek hebben we data geanalyseerd van de Gezondheidsenquête van het CBS. Dat is een jaarlijks onderzoek onder bijna 10.000 Nederlanders van alle leeftijden. Bij de analyse hebben we ingezoomd op leeftijd, geslacht, sociaaleconomische status, werk, herkomst en beperking.

Lees de volledige bevindingen in het rapport ‘Mentale gezondheid en sport- en beweegdeelname – vergelijking binnen bevolkingsgroepen’.

Neem voor meer informatie contact op met Wikke van Stam.

Bijna alle sportfunctionarissen werken samen met ondernemende sportaanbieders

Negen op de tien sportfunctionarissen (bijv. buurtsportcoaches) werkten in 2023 samen met ondernemende sportaanbieders. Vooral met fitnesscentra, zwembaden, dansscholen of tennis-/padelclubs. De samenwerking met zwembaden was het vaakst structureel van aard. Dat blijkt uit een peiling onder 107 sportfunctionarissen.

Sportfunctionarissen werkten het vaakst samen met fitnesscentra, maar die samenwerking was minder structureel dan bijvoorbeeld met zwembaden. Mogelijk botst het commerciële karakter daarvoor te veel met het werk van sportfunctionarissen.

Financiën struikelblok voor samenwerking

Voor sportfunctionarissen zijn de financiën een struikelblok in de samenwerking met ondernemende sportaanbieders. Niet iedereen kan er sporten, omdat de kosten te hoog zijn. Als we willen dat iedereen een passende sport kan vinden, is het belangrijk om de ondernemende sport (financieel) toegankelijk te maken voor iedereen.

Eén op de drie sportfunctionarissen kent het POS

Maar één op de drie sportfunctionarissen is bekend met het Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS). Het POS is vanaf 2022 medeondertekenaar van het sportakkoord en vertegenwoordigt de brancheorganisaties uit de ondernemende sport.

Peiling onder sportfunctionarissen

De 107 respondenten in deze peiling uit het najaar van 2023 zijn lid van het BRC-onderzoekspanel. Ze werken voornamelijk als buurtsportcoach. Maar ook combinatiefunctionarissen onderwijs, clubkadercoaches, beweegcoaches en coördinatoren sport en preventie hebben de vragenlijst ingevuld.

Lees de volledige informatie in het factsheet ‘Samenwerken voor een actieve toekomst’.

Neem voor meer informatie contact op met Walter Baggen.