Buurtsportcoaches kennen veel maatschappelijke organisaties wel, maar werken er lang niet altijd mee samen

De bekendheid van maatschappelijke organisaties in de sport is groot onder buurtsportcoaches. Maar lang niet met al deze organisaties werken ze ook samen. Dat blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut onder buurtsportcoaches.

Grote(re) bekendheid betekent niet meer samenwerking

Alle buurtsportcoaches die meededen aan het onderzoek, zijn bekend met minstens één maatschappelijke organisatie in de sport. De bekendste zijn de Cruyff Foundation en het Jeugdfonds Sport en Cultuur: 90 procent kent deze organisaties.

Toch werkt maar 21 procent ook samen met de Cruyff Foundation. Bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur is dat 57 procent.

Buurtsportcoach het vaakst als verbinder

In de samenwerking met maatschappelijke organisaties in de sport vervult 61 procent van de buurtsportcoaches de rol van verbinder. Zij verbinden de maatschappelijke organisaties in de sport aan andere sectoren zoals de zorg of het onderwijs. Dit komt het vaakst voor in de samenwerking met het Jeugdfonds Sport en Cultuur.

52 procent van de buurtsportcoaches fungeert als begeleider/doorverwijzer. Zij motiveren mensen om te gaan sporten en bewegen bij maatschappelijke organisaties.

Gedeelde visie helpt bij samenwerking

De samenwerking tussen buurtsportcoaches en maatschappelijke organisaties in de sport verloopt makkelijk vanwege de gedeelde visie: zoveel mogelijk mensen in beweging krijgen.

Brancheorganisatie MOS niet heel bekend

Van de respondenten is slechts 29 procent bekend met de brancheorganisatie ‘Maatschappelijke Organisaties in de Sport’ (MOS).

Peiling onder 107 BRC-functionarissen

Voor dit onderzoek hebben 107 BRC-functionarissen van alle leeftijden een vragenlijst ingevuld. Daarin vroegen we naar de samenwerking met maatschappelijke organisaties in de sport en de rol die zij daarin vervullen.

Lees de volledige informatie in het factsheet ‘Samen sterk in sport en verbinding’.

Neem voor meer informatie contact op met Walter Baggen.

Buitenspelen: wat is dat eigenlijk?

Buitenspelen wordt op verschillende manieren gedefinieerd. Onderzoekers en experts verschillen van mening over wanneer iets buitenspelen is. Daarom stelt het Mulier Instituut het gebruik van één terminologie voor. Als iedereen dezelfde termen gebruikt, kunnen we onderzoeken naar buitenspelen namelijk beter vergelijken en beleid beter onderbouwen.

Buitenspelen in verschillende vormen

In de voorgestelde terminologie is buitenspelen al het spelen dat plaatsvindt in de buitenlucht. Spelen kan daarbij één of meer van de volgende vormen hebben:

  • actief: met fysieke activiteit;
  • vrij: ongestructureerd en zelfgestuurd;
  • natuurlijk: in de natuur of met natuurlijke elementen, zoals water;
  • avontuurlijk: spannend, onvoorspelbaar en met risico;
  • sociaal: met interactie met anderen.

Deze terminologie van buitenspelen is een Nederlandse vertaling van Engelstalige terminologie uit een internationale studie waarin hierover consensus is bereikt (Lee et al., 2022).

Literatuuronderzoek en interviews met experts

We zijn tot deze aanbeveling gekomen op basis van twee soorten onderzoek:

  • literatuuronderzoek naar de definitie van buitenspelen;
  • interviews met vijf experts over hun kijk op buitenspelen.

Veel verschillende definities

Uit dit onderzoek blijkt dat (onderzoeks)experts verschillende dingen onder buitenspelen verstaan. Ze zijn het erover eens dat buitenspelen spelen is dat buiten plaatsvindt. Maar over de verdere afbakening niet. Zo verschillen ze van mening over of de volgende onderdelen van buitenspelen altijd aanwezig moeten zijn:

  • ongestructureerd, ongeorganiseerd, vrij gekozen, zelfgestuurd en/of vrij spel;
  • plezier;
  • fysieke activiteit en/of actief spel.

Wanneer je de terminologie gebruikt die wij voorstellen , kun je onderscheid maken tussen de verschillende vormen van buitenspelen. Zo is altijd duidelijk over welke onderdelen je het wel en niet hebt.

Lees de volledige bevindingen in het rapport ‘Buitenspelen onder de loep: inzicht in de definitie van buitenspelen’.

Neem voor meer informatie contact op met Tessa ten Tije.

Structurele aanpak nodig om kinderen meer te laten bewegen op de kinderopvang

Het thema bewegen heeft volgens professionals vaak geen structurele plek in de kinderopvang. Dat is wel nodig om kinderen daar meer te laten bewegen. Dit kan door het thema een prominente plek in het beleid van de kinderopvang te geven. Of door professionals meer kennis en vaardigeden te geven over bewegen. Dit blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut onder professionals in de kinderopvang.

Prominente plek voor bewegen in het beleid

Bewegen is in veel gevallen wel onderdeel van het beleid van de kinderopvang. Maar het ontbreekt vaak aan structurele beweegstimulering. Bewegen kan een structurelere plek krijgen binnen de kinderopvang door:

  • bewegen een prominente plek te geven in het beleid en de visie;
  • concrete doelen te formuleren;
  • professionals in de kinderopvang hierbij te betrekken.

Investeer in professionalisering

Professionals in de kinderopvang ervaren een gebrek aan kennis en vaardigheden om bewegen te stimuleren bij kinderen. Hun kennis en vaardigheden vergroten helpt om kinderen structureel (meer) te laten bewegen op de kinderopvang. Dit kan bijvoorbeeld door scholing over:

  • het belang van bewegen;
  • het stimuleren van bewegen;
  • het beweegadvies.

Interviews met professionals in de kinderopvang

Voor dit onderzoek hebben we interviews gehouden met twaalf professionals in de kinderopvang (kinderdagverblijf en gastouderopvang). We hebben de deelnemers gevraagd wat zij doen om jonge kinderen te stimuleren (meer) te bewegen. En welke behoeften zij nog hebben op dat gebied. Ook hebben we gevraagd of ze bekend waren met het beweegadvies.

Verdiepend onderzoek nodig

De deelnemers aan dit onderzoek hebben mogelijk meer affiniteit met bewegen dan de gemiddelde professional. Verdiepend onderzoek met een representatieve onderzoeksgroep zou meer inzicht geven.

Lees de volledige bevinden in het rapport ‘Door het oog van de professional’.

Neem voor meer informatie contact op met Sanne Veldman.

Freerunners willen nieuwe vaardigheden leren, sociaal contact en vrijheid

Jongeren die freerunnen, halen vooral plezier uit het leren van nieuwe vaardigheden, sociaal contact met andere jongeren en vrijheid tijdens het freerunnen. Dat blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut voor de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie.

Nieuwe vaardigheden leren

Jongeren die freerunnen willen graag nieuwe vaardigheden (tricks) leren en deze steeds beter beheersen. Zo hebben ze uitdaging en kunnen ze hun grenzen verleggen, iets wat freerunners aanspreekt.

Om nieuwe vaardigheden te leren is afwisseling in trainingen belangrijk. Daarnaast willen de meeste jongeren graag leren van goede freerunners.

Sociaal contact met andere freerunners

De jongeren vinden het belangrijk dat er een fijne sfeer heerst en het gezellig is met andere jongeren en de trainer. Freerunners hebben ook via diverse sociale-mediakanalen contact met elkaar.

Vrijheid: geen strakke regels

De jongeren vinden het leuk om creatief bezig te zijn en zelf tricks te bedenken. En dat in een omgeving waar geen strakke (spel)regels gelden.

Freerunners bij de KNGU positief over huidig sportaanbod

De jongeren die lid zijn bij een KNGU-club, zijn over het algemeen tevreden over de trainingen en hun trainer. De meeste jongeren ervaren een prettige sfeer op de vereniging en vinden de trainingen leuk. De meerderheid geeft aan hun grenzen te kunnen verleggen en nieuwe elementen te leren tijdens de training.

De behoefte aan freerunningwedstrijden onder KNGU-leden is wisselend: twee op de vijf lijkt het leuk om mee te doen aan wedstrijden.

Vragenlijstonderzoek onder KNGU-leden die aan freerunning doen

Voor dit onderzoek hebben we een vragenlijst uitgezet onder jongeren die freerunnen bij een KNGU-club. 94 jongeren vulden deze volledig in. Daarnaast voerden we interviews met twee ondernemers die freerunning aanbieden. En we analyseerden resultaten van een exit-onderzoek onder gestopte KNGU-leden.

Lees de volledige bevindingen in het rapport ‘Freerunning onder jongeren’.

Neem voor meer informatie contact op met Agnes van Suijlekom.

Meer aandacht voor sport en bewegen nodig in Gecombineerde Leefstijlinterventies

Er moet meer aandacht zijn voor sporten en bewegen binnen de Gecombineerde Leefstijlinterventies (GLI). Dat vinden leefstijlcoaches die GLI-programma’s aanbieden. Dit blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut onder leefstijlcoaches van twee programma’s.

Bewegen stimuleren ondanks beperkte vergoeding

Leefstijlcoaches bieden meer sporten en bewegen aan dan het programma vergoedt. De GLI-programma’s CooL en BeweegKuur vergoeden sporten en bewegen nauwelijks. Toch zorgen de leefstijlcoaches van de programma’s ervoor dat de deelnemers wel gaan sporten of bewegen.

Belangrijk om aanpak aan te passen aan het individu

Leefstijlcoaches benadrukken het belang van een aanpak die aansluit bij het individu en de wensen van de deelnemer. Daarnaast zien ze nog twee cruciale elementen:

  • de activiteiten langzaam opbouwen;
  • de intrinsieke motivatie van deelnemers achterhalen.

Meer samenwerking en contact nodig

Om het beweegaanbod te verbeteren, pleiten leefstijlcoaches voor:

  • nauwere samenwerking met gemeenten;
  • direct contact met sport- en beweegaanbod;
  • meer samenwerking met buurtsportcoaches bij de GLI-programma’s.

Gesprekken met leefstijlcoaches

Voor dit onderzoek hebben we met twaalf leefstijlcoaches interviews gehouden over het beweegaanbod van de GLI-programma’s. Vervolgens hebben we twee focusgroepen gehouden met ieder drie leefstijlcoaches. Die gingen over hun ideeën voor verbetering van het beweegaanbod van de GLI.

Lees de volledige bevindingen in het rapport ‘Bewegen in de Gecombineerde Leefstijlinterventies’.

Neem voor meer informatie contact op met Kirsten Gutter.

Minder scholen in het speciaal basisonderwijs bieden schoolzwemmen aan

In 2023 bieden minder scholen in het speciaal basisonderwijs (SBO) schoolzwemmen aan dan in 2019. Dit percentage daalde van 38 naar 29 procent. In het speciaal onderwijs (SO) daalde het ook, maar lichter. Dit blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut onder de Nederlandse scholen in het speciaal (basis)onderwijs.

Schoolzwemmen vooral gericht op zwemdiploma’s

Op 47 procent van de scholen in het SO is schoolzwemmen gericht op het halen van zwemdiploma’s. In het SBO biedt 65 procent van de scholen deze vorm van schoolzwemmen aan. De rest gebruikt het als een ‘natte gymles’, of een combinatie van beide.

Het behalen van één of meerdere diploma’s tijdens het schoolzwemmen kan uitkomst bieden voor kinderen die veel belemmeringen ervaren bij zwemlesaanbod buiten schoolzwemmen.

Schoolzwemmen geen vervanging van bewegingsonderwijs

Op de meeste SO- en SBO-scholen valt het schoolzwemmen niet onder de uren voor bewegingsonderwijs. Schoolzwemmen leidt op deze scholen dus niet tot minder bewegingsonderwijs.

Vragenlijst onder schoolleiders in het speciaal (basis)onderwijs

De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op vragenlijstonderzoek onder 316 schoolleiders in het speciaal (basis)onderwijs.

Deze publicatie maakt deel uit van het grotere onderzoek naar ‘Bewegingsonderwijs en sport in het gespecialiseerd en praktijkonderwijs’. In deze factsheet worden de resultaten over schoolzwemmen uitgelicht.

Lees de volledige bevinden in het factsheet ‘Schoolzwemmen in het speciaal onderwijs’.

Neem voor meer informatie contact op met Eef Hollander.

Te weinig ruimte voor bewegingsonderwijs in het gespecialiseerd en praktijkonderwijs

Zowel in het gespecialiseerd onderwijs als in het praktijkonderwijs is er een tekort aan accommodatie voor bewegingsonderwijs. Het lukt vaak niet om alle klassen twee lessen per week te geven. Dat blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut onder schoolleiders.

Het gespecialiseerd onderwijs is een verzamelnaam voor het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.

Ruimtetekort maakt wettelijke verplichting lastig

Sinds dit schooljaar zijn scholen wettelijk verplicht leerlingen twee lessen bewegingsonderwijs per week te geven van in totaal 90 minuten. Het tekort aan accommodaties is voor veel scholen de belangrijkste reden dat ze niet kunnen voldoen aan die verplichting. Dat geeft 37 procent van de scholen in het speciaal basisonderwijs en 41 procent van de scholen in het speciaal onderwijs aan.

Beweegaanbod naast de gymles kan beter

Het sport- en beweegaanbod naast de lessen bewegingsonderwijs kan volgens schoolleiders in het gespecialiseerd en praktijkonderwijs meer én beter. Dit gaat bijvoorbeeld om bewegend leren. Bijna drie kwart van de scholen voor praktijkonderwijs (71%) biedt bewegend leren op dit moment nooit aan. In het gespecialiseerd onderwijs gebeurt dat vaker.

Gevolgen coronamaatregelen nog merkbaar

Vooral schoolleiders in het praktijkonderwijs ervaren nog negatieve gevolgen van de coronamaatregelen bij leerlingen. Leerlingen bewegen volgens hen minder en zijn minder fit. Verder blijkt het percentage niet-gemotiveerde leerlingen in het praktijkonderwijs (20%) volgens schoolleiders een stuk hoger te liggen dan in het voortgezet speciaal onderwijs (11%).

Derde peiling onder schoolleiders

Dit onderzoek is een derde peiling onder schoolleiders in het gespecialiseerd en praktijkonderwijs. Zo volgen we de ontwikkeling van een aantal aspecten van het bewegingsonderwijs en sport. Eerdere metingen vonden plaats in 2013 en 2019.

In 2023 hebben 316 schoolleiders van het gespecialiseerd onderwijs de vragenlijst ingevuld, en 83 van het praktijkonderwijs. De vragenlijst was grotendeels een herhaling van de vragenlijsten in 2013 en 2019.

Lees de volledige bevindingen in de rapportage ‘Bewegingsonderwijs en sport in het gespecialiseerd onderwijs en praktijkonderwijs’.

Neem voor meer informatie contact op met Sofie Vrieswijk.

Keuzevrijheid maakt zwembad toegankelijker voor moslimvrouwen

Keuzevrijheid maakt zwemaanbod toegankelijker voor islamitische vrouwen. Het helpt als zij de mogelijkheid hebben om alleen met vrouwen te zwemmen. En als ze zelf kunnen kiezen in welke kleding ze zwemmen. Dat blijkt uit interviews van het Mulier Instituut met islamitische vrouwen.

Zwemmen is een populaire en laagdrempelige sportactiviteit, vooral onder vrouwen en migranten. Ook draagt kunnen en blijven zwemmen bij aan de zwemveiligheid.

Vrouwen zelf betrekken bij aanbod

Het is belangrijk te luisteren naar islamitische vrouwen zelf en ze te betrekken bij het ontwikkelen van (zwem)aanbod. Dat draagt bij aan het toegankelijker en inclusiever maken van de sport- en beweegsector. Dit onderzoek is daar een aanzet toe.

Positieve ervaringen met zwemmen

Naast het belang van (kunnen) zwemmen in Nederland, vertellen de vrouwen vooral over positieve ervaringen met zwemmen. Zwemmen kan een fijn, ontspannen en niet al te intensief sportmoment voor ze zijn. En nieuwe sociale contacten en zelfvertrouwen brengen.

Toegankelijk zwemaanbod kan daarom bijdragen aan de sport- en beweegdeelname van islamitische vrouwen.

Toegankelijk zwemaanbod niet voor iedereen hetzelfde

Wat het zwembad wel of niet toegankelijk maakt, is niet voor de geïnterviewde vrouwen hetzelfde. De meesten zwemmen het liefst op een plek waar alleen vrouwen zijn. Dan ervaren ze meer keuzevrijheid in hoe ze zich kleden. Maar dat geldt niet voor iedereen. En zwemvoorkeuren kunnen veranderen gedurende de levensloop.

Zwem- en kledingvoorkeuren komen voort uit mix van overwegingen

Met wie en in welke kleding moslimvrouwen bij voorkeur zwemmen, komt voort uit religie, gender en praktische argumenten. Daarin maken ze verschillende keuzes. Die hangen ook van de specifieke sociale situatie in het zwembad af.

Interviews over zwemervaringen en voorkeuren

Voor dit verkennende onderzoek interviewden we negen islamitische vrouwen. Zij wonen allen in Amsterdam-West, waar ook zwemaanbod alleen voor vrouwen is. We deden dit onderzoek met subsidie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Lees meer in het rapport ‘Inclusie in het publieke zwembad?’.

Neem voor meer informatie contact op met Mirjam Stuij.

Helft jonge vrouwen ervaart ongewenst seksueel gedrag tijdens sport

Een op de drie vrouwen kreeg het afgelopen jaar tijdens het sporten te maken met seksuele intimidatie. Van de jongere vrouwen (16-34 jaar) geeft zelfs ruim de helft aan het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geweest van ongewenst seksueel gedrag. Aan- of nastaren en nafluiten of -roepen zijn de meest voorkomende vormen. Dat blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut.

De aandacht voor (seksueel) ongewenst gedrag is de afgelopen jaren toegenomen, ook in de sport. Vooral vrouwen zijn slachtoffer van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarom onderzochten wij hun ervaringen met diverse vormen van (ongewenst) seksueel gedrag in de sport.

Slachtoffers voelen zich minder vaak veilig in de sport

Vrouwen die ongewenst seksueel gedrag meemaakten, voelen zich minder vaak veilig in hun sportomgeving. 63 procent van hen voelt zich nog veilig, tegenover 84 procent van degenen zonder deze ervaringen.

Staren, roepen, opmerkingen en berichten komen het meest voor

De meest voorkomende vormen van ongewenst seksueel gedrag waren aan- of nagestaard worden op een seksuele manier (54%) en nagefloten of -geroepen worden (44%). Ook hadden relatief veel vrouwen te maken met (seksuele) opmerkingen over hun uiterlijk, grapjes over vrouwen en online seksueel getinte berichten of afbeeldingen.

Vrouwen ervaren niet alle meegemaakte seksuele gedragingen in de sport als ongewenst. Een op de drie benoemde (ook) seksueel gedrag dat ze niet als grensoverschrijdend ervoeren. Opmerkingen over het uiterlijk noemden vrouwen het vaakst als niet-ongewenst seksueel gedrag.

Sportaanbieders aan zet voor sociaal veiliger sportomgeving

Veel (jonge) vrouwen krijgen dus tijdens het sporten te maken met seksuele intimidatie. Het is daarom van belang om als sportaanbieder actief in te zetten op het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bijvoorbeeld via campagnes en omgangsregels. Informatie en hulpmiddelen zijn beschikbaar via het Centrum Veilige Sport Nederland.

Online vragenlijst onder bijna 600 sportende vrouwen

Voor dit onderzoek hebben we in het najaar van 2023 een aantal vragen uitgezet onder vrouwen die in het voorgaande jaar aan sportactiviteiten deelnamen. De vragen maakten deel uit van het Nationaal Sportonderzoek. Dat is een bevraging van een representatief bevolkingspanel (16+) over verschillende onderwerpen die met sport en bewegen te maken hebben. Marktonderzoeksbureau Ipsos voert de dataverzameling uit.

Lees de resultaten in het factsheet ‘Seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sportomgeving. Ervaringen van vrouwelijke sporters’.

Neem voor meer informatie contact op met Robin Rauws.

Sportsector benadrukt belang van samenwerking, professionalisering en eerlijke arbeidsvoorwaarden

De sector sport en bewegen is volop in beweging. Om haar maatschappelijke rol verder te versterken, zijn drie dingen van belang: samenwerking met sportopleidingen andere sectoren, professionalisering en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden. Dat blijkt uit onderzoek van het Mulier Instituut onder werknemers en werkgevers uit de sector. 

Breder en beter opleidingsaanbod nodig 

Er is behoefte aan een breder en beter afgestemd ontwikkel- en opleidingsaanbod. Deels is verbetering mogelijk in het aanbod aan sportopleidingen, maar vooral in het bij- en nascholingsaanbod. Dat is nodig om in te kunnen spelen op:  

  • maatschappelijke uitdagingen, zoals gezond oud worden;  
  • nieuwe beroepen, zoals clubkadercoaching;  
  • de krapte op de arbeidsmarkt, met name in het bewegingsonderwijs. 

 Dit vraagt om nauwere samenwerking tussen opleidingsinstellingen en het werkveld. En tussen sportorganisaties onderling. Zodat sportprofessionals zich kunnen blijven ontwikkelen en werken in de sector sport en bewegen aantrekkelijk voor hen blijft. 

Werkveld vraagt specifiekere kennis en kunde van afgestudeerden  

Het werkveld is over het algemeen tevreden met recent afgestudeerden van sportopleidingen. Maar er is behoefte aan meer specifieke kennis en vaardigheden. Vooral over doelgroepen zoals ouderen, en over gedragsverandering. Deze behoefte bevestigt het belang van nauwere samenwerking tussen opleidingen en werkveld. 

Passie voor sport en bewegen drijvende kracht in de sector 

De belangrijkste reden dat mensen een sportopleiding volgen en een baan zoeken in de sector, is hun passie voor sport en bewegen. Deze intrinsieke motivatie geeft de sector een stevige basis. Andere motieven die werkenden noemen zijn:  

  • anderen beter leren bewegen;  
  • de afwisseling tussen de actieve sport- en beweegpraktijk en het projectmatigere ‘bureauwerk’.  

Onvrede over verschillen in arbeidsvoorwaarden 

Werknemers in de sport- en beweegsector zijn overwegend tevreden met hun cao. Maar onder bepaalde beroepsgroepen heerst onvrede. Vooral in de zwembranche en het bewegingsonderwijs in het basisonderwijs. Zij voeren voor hun gevoel gelijke werkzaamheden uit, maar hebben minder goede arbeidsvoorwaarden dan anderen. 

Het gaat dan bijvoorbeeld om verschillen tussen gemeentelijke en commerciële zwembaden. Of om buurtsportcoaches die veel met het onderwijs samenwerken. Zij zitten vaak vast aan schoolvakanties en vaste werktijden, maar krijgen minder salaris en vakantiedagen dan wie onder een onderwijs-cao valt. 

Flexibele schil voor veel sport- en beweegaanbieders onmisbaar 

Werkgevers benadrukken dat flexwerk onmisbaar is en kenmerkend voor de sector. Want het werk is vaak seizoensgebonden en vindt vaak buiten kantoortijden plaats. Nieuwe wet- en regelgeving om flexwerken te beperken vinden ze daarom niet passend voor de sport- en beweegsector. 

(Groeps)interviews met werknemers en werkgevers 

Voor dit onderzoek hebben we 75 werknemers en werkgevers uit de sector sport en bewegen geïnterviewd. Over hoe zij het werken in de sector ervaren en over de belangrijkste knelpunten en uitdagingen. We voerden het onderzoek uit in opdracht de Landelijke Regiegroep AMMS. 

 Lees de volledige bevindingen in het rapport Arbeidsmarktmonitor sport en bewegen 2024. 

 Neem voor meer informatie contact op met Arnold Bronkhorst. 

Kunnen we je twee korte vragen stellen?