Topsport en doping

Visie op dopinggebruik in de topsport. Wat is de rol van het begeleidingsteam?

Het Mulier Instituut heeft in opdracht van de Dopingautoriteit onderzoek gedaan naar de visie van het begeleidingsteam op het gebruik van doping in de topsport.

Hoewel is aangetoond dat de overweging om wel of geen doping te gebruiken sterk afhangt van het verwachte effect op de sportprestatie, blijkt dat de uiteindelijke keuze om wel of geen doping te gebruiken een zeer complex en dynamisch proces is. Een belangrijke schakel in dit complexe proces is de sociale omgeving van de sporter. Coaches, trainingspartners, medische staf, maar ook ouders en partner spelen een belangrijke rol in de keuzes die een sporter maakt.

Uit het onderzoek blijkt onder andere dat coaches en medisch begeleiders een grote invloed denken te hebben op de houding en het gedrag van een topsporter ten aanzien van dopinggebruik. Zij vinden echter dat de topsporter altijd zelf eindverantwoordelijk is voor zijn of haar gedrag. Ondanks de grote invloed van de coaches en medisch begeleiders op de topsporter voelen de begeleiders zich maar deels verantwoordelijk als het aankomt op dopinggebruik. Zij willen vooral de zelfverantwoordelijkheid en zelfstandigheid van de topsporter stimuleren.

De volledige resultaten van dit onderzoek vindt u in de rapportage De visie van topsportbegeleiders op een schone sport.

Dopingprevalentie- en beleid

Met ondersteuning van het ministerie van VWS voerde het Mulier Instituut in 2020 een dopingprevalentiemeting uit onder Nederlandse topsporters. De meting is een vervolg op voorgaande metingen uitgevoerd door de in 1989 opgerichte Dopingautoriteit (destijds NeCeDo), die sinds 1 januari 2019 een zelfstandig bestuursorgaan is met als missie het realiseren van dopingvrije sport in Nederland. Het dopingprevalentieonderzoek uit 2020 is een vervolg op eerdere studies naar de kennis van, de houding tegenover en het gebruik van doping onder topsporters (1993, 1997, 2002/2003, 2009/2010 en 2014/2015).

Uit dit onderzoek blijkt dat de schatting van het dopinggebruik onder Nederlandse topsporters ligt op 12,5 procent, met een onzekerheidsmarge van 3,0 tot 24,7 procent. Dit houdt in dat in deze steekproef een schatting van 12,5 procent is gevonden en dat het werkelijke dopinggebruik ergens ligt tussen de 3,0 en 24,7 procent. Vergeleken met data uit 2015 blijft het gebruik van androgene anabole steroïden, bloedmanipulaties en verboden stimulantia nagenoeg gelijk. Er lijkt een lichte stijging te zijn in het gebruik van middelen uit de categorie ‘andere middelen en methoden’, zoals glucocorticoïden, puffers met bèta-2-agonisten, diuretica of hormonen. Door de brede onzekerheidsmarge kan echter niet met zekerheid worden gezegd dat het dopinggebruik sinds 2015 is gestegen.

Lees meer over dit onderzoek in het rapport Dopinggebruik in de Nederlandse topsport.