Middelbare scholen geven voldoende gymles

19 september 2014

Maar met name op vmbo-scholen minder lichamelijke opvoeding dan gewenst

De lestijd voor lichamelijke opvoeding op het voortgezet onderwijs zit gemiddeld op het gewenste niveau. Het afschaffen in 2005 van de voorschriften die een minimaal aantal uur gymles vereisten, heeft er niet toe geleid dat scholen minder lichamelijke opvoeding aanbieden. Tussen scholen en opleidingsniveaus onderling zitten echter nog wel behoorlijke verschillen. Dat blijkt uit de nulmeting lichamelijke opvoeding van het Mulier Instituut.

In navolging van de nulmeting bewegingsonderwijs voor het primair onderwijs is dit jaar een nulmeting lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs uitgevoerd. Het onderzoek schetst over het algemeen een positief beeld van de lestijd en ingezette middelen voor lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs. Op het gebied van lestijd en gymaccommodaties komen enkele aandachtspunten naar voren.

Lestijd

Een minimumlessentabel zorgde er tot 2005 voor dat middelbare scholen voldoende lestijd voor lichamelijke opvoeding inroosterden. De minimumtabel geldt nog altijd als richtlijn voor een gewenste hoeveelheid lestijd. De lestijd voor lichamelijke opvoeding blijkt gemiddeld op het gewenste niveau. Dit gemiddeld niveau betekent dat een deel van de scholen minder lestijd heeft dan als minimum wordt geadviseerd. Dat geldt met name voor de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg (21%) en de gemengde- en theoretische leerweg (31%) in het vmbo.

Gymaccommodaties

Het onderzoek leert verder dat de meerderheid van de scholen (55%) over voldoende accommodaties kan beschikken voor het geven van lichamelijke opvoeding. Voor 45 procent van de scholen geldt dit echter niet: 17 procent beschikt over onvoldoende binnenaccommodatie, 18 procent heeft onvoldoende beschikking over een buitenaccommodatie voor lichamelijke opvoeding en 11 procent van de scholen heeft zowel onvoldoende binnen- als buitenaccommodaties.

Sportklassen en lichamelijke opvoeding als examenvak

Een deel van de scholen springt er in positieve zin uit en profileert zich met een aanvullend aanbod in de vorm van lichamelijke opvoeding als examenvak, sportklassen en buitenschoolse sportactiviteiten. In het schooljaar 2012-2013 werden deze keuzevakken op 660 locaties voor het voortgezet onderwijs aangeboden en deden 11.700 scholieren (6,4%) examen in lichamelijke opvoeding. Deze programma’s zijn vooral gericht op in sport geïnteresseerde leerlingen. Aandacht voor leerlingen die bij hun motivatie en motorische ontwikkeling juist extra ondersteuning kunnen gebruiken, is gewenst.

Kwaliteit

Over het algemeen is de mening van sectieleiders lichamelijke opvoeding over de bevraagde kwaliteitsaspecten behoorlijk positief. Op vrijwel alle scholen is een jaarplanning opgesteld (98%) en worden doorgaande leerlijnen tussen de verschillende leerjaren gehanteerd (92%). Een derde van de sectieleiders zegt resultaten van leerlingen bij te houden in een digitaal leerlingvolgsysteem. Er is echter weinig extra ondersteuning voor motorische ontwikkeling van leerlingen met achterstanden. Tien procent van de sectieleiders zegt dat hun schoollocatie voor deze leerlingen motorische remedial teaching aanbiedt.

Sectieleiders beoordelen de gymaccommodatie, het materiaal en budget voor lichamelijke opvoeding minder goed dan schoolleiders. Sectieleiders willen ook vaker dan schoolleiders het lesaanbod voor lichamelijke opvoeding of het schoolssportaanbod uitbreiden. De belangrijkste belemmeringen voor uitbreiding zijn onvoldoende financien en onvoldoende beschikbare accommodatie.

Onderzoeksverantwoording

Voor dit onderzoek van het Mulier Instituut hebben 455 sectieleiders lichamelijke opvoeding en 343 schoolleiders van verschillende schoollocaties een online-vragenlijst ingevuld. De steekproef van sectieleiders lichamelijke opvoeding en schoolleiders is gewogen naar denominatie, regio en stedelijkheid.

nulmeting cover_1

Klik hier om het rapport te downloaden (PDF).

Neem voor vragen of informatie contact op met Jo Lucassen of Niels Reijgersberg, onderzoekers van het Mulier Instituut.